Omgevingswet

Vliegwiel voor energietransitie?

Digitale Nieuwsbrief 81

Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn veel regels rond de fysieke leefomgeving samengevoegd. Ook worden nieuwe instrumenten geïntroduceerd en procedures aangepast. Deze instrumenten en procedures spelen ook een belangrijke rol bij de energietransitie. Kan de Omgevingswet als vliegwiel werken? 

Energietransitie, wat is het? 
De energietransitie is de verandering van het energiesysteem, waarbij hernieuwbare energiebronnen de fossiele energiebronnen vervangen. Hoe die overgang eruit komt te zien, wordt bijvoorbeeld geconcretiseerd in verschillende beleidsdocumenten die het Rijk opstelde. Hierin maken zij strategische keuzes voor het toekomstige energiesysteem (bijvoorbeeld Nationaal Plan Energiesysteem). Hierin worden vier verschillende energieketens uitgewerkt, die in de toekomst van belang zijn: elektriciteit, waterstof, koolstof en warmte. 

De Rijksoverheid ziet belangrijke taken weggelegd voor het afstemmen van die ketens, vraag en aanbod van energievormen en de benodigde infrastructuur. Daarom maken zij onder meer keuzes voor bepaalde hoogspanningsverbindingen, buisleidingen van nationaal belang en locaties voor grootschalige energieproductie en -opslag. Daarnaast zijn er op regionaal niveau de Regionale Energiestrategieën (RES), waarin keuzes worden gemaakt voor locaties voor onder meer wind- en zonne-energieprojecten. 

Energiesysteem als onderdeel van de fysieke leefomgeving 
De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving. Bijvoorbeeld over bouwwerken en infrastructuur. Maar ook over een zuinig gebruik van energie en grondstoffen. Dit omvat de fysieke kant van het energiesysteem, zoals dat richting 2030 en 2050 vorm moet krijgen, met bijvoorbeeld windturbines en zonnepanelen. 

De Omgevingswet gaat echter niet alleen over de fysiek zichtbare onderdelen van het energiesysteem. Omdat de beheersing van het klimaat en een zuinig gebruik van energie en grondstoffen ook onderdeel is van de fysieke leefomgeving, is de Omgevingswet ook van betekenis voor de vraag of de energie, die wordt geproduceerd, getransporteerd en verbruikt, fossiel of hernieuwbaar is. Tegelijkertijd zijn er ook onderwerpen die te maken hebben met de energietransitie, die niet onder de fysieke leefomgeving vallen. 

In energiewetgeving is bijvoorbeeld geregeld wie elektriciteit, gas of warmte mag produceren, wie toezicht houdt op transport en de levering en hoe consumenten worden beschermd tegen storingen of onredelijke tarieven. Dit soort onderwerpen vallen niet onder de fysieke leefomgeving en dus ook niet onder de Omgevingswet. Dit wordt vaak de marktordening genoemd. 

Deze marktordening is geregeld in de Elektriciteitswet 1998 (E-wet) en de Gaswet. Naar verwachting worden deze wetten in 2025 vervangen door de Energiewet. De E-wet en de Gaswet regelen dat provincies en gemeenten geen regels mogen stellen in het belang van de energievoorziening. Dit uitgangspunt wordt overgenomen in de Energiewet. Het beperkt de mogelijkheden voor provincie en gemeente om te sturen op de energietransitie voor wat betreft het energiesysteem, bijvoorbeeld over de rol van netbeheerders bij aardgaslevering. Gemeente en provincie kunnen wel regels stellen over andere belangen, zoals ruimtelijke ordening. Ook als die regels mede raken aan het belang van de energievoorziening. 

Kansen voor de energietransitie met nieuwe instrument onder de Omgevingswet 
De Omgevingswet geeft overheden verschillende instrumenten die zij kunnen gebruiken om de energietransitie te realiseren. Hieronder drie voorbeelden: 

1. Omgevingsprogramma 
Het omgevingsprogramma is een nieuw beleidsinstrument. Het programma bevat maatregelen waarmee de overheid, die het programma vaststelt, invulling wil geven aan een bepaalde ambitie. Ambities van gemeente en provincie staan in hun omgevingsvisie. In het omgevingsprogramma werken zij die concrete ambities nader uit. Bijvoorbeeld door bij de realisatie van warmtenetten of het oplossen van netcongestie aan te geven welke rol zij daarbij nemen en welke instrumenten zij inzetten. 

2. Omgevingsplan 
Het omgevingsplan bevat alle gemeentelijke regels voor de fysieke leefomgeving. Dat kunnen dus ook regels zijn over energie of warmte. Zo kan het omgevingsplan voorwaarden bevatten voor bepaalde kleinschalige energieinfrastructuur, zoals regels voor warmtepompen over locatie, geluidshinder en veiligheid. Die voorwaarden kunnen de energietransitie stimuleren. 

Anders dan voorheen kunnen in het omgevingsplan ook omgevingswaarden worden opgenomen. Dat zijn doelstellingen voor onderdelen van de fysieke leefomgeving, die binnen een bepaald termijn moeten worden gerealiseerd. Een omgevingswaarde kan bijvoorbeeld inhouden dat een bepaald percentage dakoppervlak in 2030 voorzien moet zijn van zonnepanelen. 

Het college van burgermeester en wethouders moet die waarde dan behalen, of zich daar in ieder geval voor inspannen. 

Een omgevingsplan kan ook directe verplichtingen voor grondeigenaren bevatten, voor het aardgasvrij maken van wijken. 

3. Projectbesluit 
Het projectbesluit speelt vooral bij grotere energieprojecten een rol, zoals windparken. Het Rijk of de provincie kan een projectbesluit nemen, als er een nationaal of provinciaal belang met het project is gemoeid. Daarnaast wijzen de E-wet en de Gaswet bepaalde energieprojecten aan als projecten van nationaal of provinciaal belang, waarvoor een projectbesluit verplicht is. Kenmerk van het projectbesluit is dat het in één keer de regels op een locatie wijzigt om het project mogelijk te maken. Deze regels maken direct onderdeel uit van het omgevingsplan. Daarnaast kan het ook andere benodigde toestemmingen bevatten, zoals een omgevingsvergunning voor het bouwen. Er geldt een speciale procedure waarin eerst onderzoek wordt gedaan naar verschillende alternatieve invullen van het project.

Samenhang met andere relevante wetgeving voor de energietransitie 
Hoewel de Omgevingswet de vindbaarheid van de regels voor de energietransitie overzichtelijker maakt, blijft ook andere wetgeving van belang. Zoals de Mijnbouwwet. Die wet is belangrijk voor de realisatie van aardwarmteprojecten. Voor het opsporen en winnen van aardwarmte is, behalve een omgevingsvergunning, ook een vergunning op grond van de Mijnbouwwet nodig. Voor het succesvol realiseren van warmteprojecten, moeten deze vergunningen goed op elkaar zijn afgestemd. Vooral als verschillende overheden betrokken zijn. 

Verder zijn nog twee andere wetsvoorstellen cruciaal voor een succesvolle bijdrage van de Omgevingswet aan de energietransitie: Wetsvoorstel collectieve warmte (Wcw) en Wetsvoorstel gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw). Daarmee kunnen gemeenten de keuze maken om bestaande wijken met hernieuwbare warmte te verwarmen, in plaats van met aardgas. In het omgevingsplan kan de gemeente regelen dat een bepaalde wijk op termijn wordt afgesloten van aardgas. Ook kan de gemeente een warmtebedrijf aanwijzen, die de verantwoordelijkheid draagt voor de productie en levering van die warmte. Die keuze staat los van het omgevingsplan, maar heeft wel gevolgen voor het gebied en de voorwaarden waaronder een wijk aardgasvrij kan worden gemaakt. 

Hoe kun je nu al stappen zetten om het vliegwiel te benutten? 

  1. Stel een omgevingsprogramma op, waarin je concreet maakt welke rol je als overheid ziet bij een bepaald vraagstuk in de energietransitie. Bijvoorbeeld netcongestie of de warmtetransitie. Daarin bepaal je ook welke instrumenten en middelen je wilt inzetten om die rol waar te maken. En met welke partijen je daarvoor moet samenwerken. 
  2. Bepaal de randvoorwaarden die je in het omgevingsplan wilt hanteren voor bijvoorbeeld warmtepompen, warmte- en koudeopslag en batterijen. Deze kun je dan direct vertalen naar regels op maat, als je het omgevingsplan moet wijzigen vanwege een gebiedsontwikkeling en, afhankelijk van je ambities, vormgeven. 

(Bron: Binnenlands Bestuur)

Delen: